| Hoofdstuk 51 |
|
Een psalm van David, voor den opperzangmeester. |
|
Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathseba was ingegaan. |
|
Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. |
|
Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde. |
|
Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij. |
|
Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten. |
|
Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. |
|
Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend. |
|
Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. |
|
Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt. |
|
Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden. |
|
Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. |
|
Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij. |
|
Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij. |
|
Zo zal ik de overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren. |
|
Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen. |
|
Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen. |
|
Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandofferen hebt Gij geen behagen. |
|
De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten. |
|
Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op. |
|
Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer, dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op Uw altaar. Psalmen 52 |