| Hoofdstuk 2 |
|
En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. |
|
Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrenius over Syrie stadhouder was. |
|
En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad. |
|
En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit het huis en geslacht vanDavid was); |
|
Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. |
|
En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zoude. |
|
En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. |
|
En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. |
|
En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. |
|
En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; |
|
Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. |
|
En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. |
|
En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: |
|
Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. |
|
En het geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laatons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd. |
|
En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe. |
|
En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was. |
|
En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. |
|
Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart. |
|
En de herders keerde wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. |
|
En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in hetlichaam ontvangen was. |
|
En als de dagen harer reiniging vervuld waren, naar de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden; |
|
(Gelijk geschreven is in de wet des Heeren: Al wat mannelijk is, dat de moeder opent, zal den Heere heilig genaamd worden.) |
|
En opdat zij offerande gaven, naar hetgeen in de wet des Heeren gezegd is, een paar tortelduiven, of twee jonge duiven. |
|
En ziet, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezende; verwachtende de vertroosting Israels, en deHeilige Geest was op hem. |
|
En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zoude, eer hij den Christus des Heeren zou zien. |
|
En hij kwam door den Geest in den tempel. En als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om naar de gewoonte der wet met Hem te doen; |
|
Zo nam hij Hetzelve in zijn armen, en loofde God, en zeide: |
|
Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord; |
|
Want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, |
|
Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken; |
|
Een Licht tot verlichting der heidenen, en tot heerlijkheid van Uw volk Israel. |
|
En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over hetgeen van Hem gezegd werd. |
|
En Simeon zegende henlieden, en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding veler in Israel, en tot een teken, datwedersproken zal worden. |
|
(En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan) opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden. |
|
En er was Anna, een profetesse, een dochter van Fanuel, uit den stam van Aser; deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren hadgeleefd van haar maagdom af. |
|
En zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, dewelke niet week uit den tempel, met vasten en bidden, God dienende nacht en dag. |
|
En deze, te dierzelfder ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. |
|
En als zij alles voleindigd hadden, wat naar de wet des Heeren te doen was, keerden zij weder naar Galilea, tot hun stad Nazareth. |
|
En het Kindeken wies op, en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem. |
|
En Zijn ouders reisden alle jaar naar Jeruzalem, op het feest van pascha. |
|
En toen Hij twaalf jaren oud geworden was, en zij naar Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte van den feestdag; |
|
En de dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het niet. |
|
Maar menende, dat Hij in het gezelschap op den weg was, gingen zij een dagreize, en zochten Hem onder de magen, en onder de bekenden. |
|
En als zij Hem niet vonden, keerden zij wederom naar Jeruzalem, Hem zoekende. |
|
En het geschiedde, na drie dagen, dat zij Hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraren, hen horende, en hen ondervragende. |
|
En allen, die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. |
|
En zij, Hem ziende, werden verslagen; en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind! waarom hebt Gij ons zo gedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht. |
|
En Hij zeide tot hen: Wat is het, dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? |
|
En zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak. |
|
En Hij ging met hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. |
|
En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte, en in genade bij God en de mensen. |