| Hoofdstuk 2 |
|
Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen; |
|
Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn; opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. |
|
Want dat is goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker; |
|
Welke wil, dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen. |
|
Want er is een God, er is ook een Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus; |
|
Die Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde de getuigenis te zijner tijd; |
|
Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen, in geloof en waarheid. |
|
Ik wil dan, dat de mannen bidden in alle plaatsen, opheffende heilige handen, zonder toorn en twisting. |
|
Desgelijks ook, dat de vrouwen, in een eerbaar gewaad, met schaamte en matigheid zichzelven versieren, niet in vlechtingen des haars, of goud, of paarlen, ofkostelijke kleding; |
|
Maar (hetwelk de vrouwen betaamt, die de godvruchtigheid belijden) door goede werken. |
|
Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. |
|
Doch ik laat de vrouw niet toe, dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil, dat zij in stilheid zij. |
|
Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva. |
|
En Adam is niet verleid geworden; maar de vrouw, verleid zijnde, is in overtreding geweest. |
|
Doch zij zal zalig worden in kinderen te baren, zo zij blijft in het geloof, en liefde, en heiligmaking, met matigheid. |